Psalm 134 bestaat maar uit drie verzen, maar het toont wel aan dat kleine dingen soms veel kunnen betekenen. In de eerste twee verzen worden de priesters die nacht na nacht in Gods huis dienen aangesproken. In een leeg en donker gebouw, waar niets belangrijks gebeurde (of zo leek het tenminste) moesten deze dienaren van God de ‘handen opheffen naar het heiligdom’ en ‘de Heer zegenen’ (vers 2). In het derde vers klinkt de stem van de gemeente, die in de duisternis en eenzaamheid van de nacht roept: ‘Moge uit Sion de HEER u zegenen, die hemel en aarde gemaakt heeft.’
Ik moet denken aan andere dienaren van de Heer, die vandaag de dag leven: predikanten en hun gezinnen, die in kleine kerken in kleine plaatsen hun dienst verrichten. Ze raken vaak ontmoedigd, komen in de verleiding om op te geven; ze doen hun best, zetten zich in zonder dat het gezien wordt, ontvangen vaak weinig waardering. Ze vragen zich af of het iemand iets uitmaakt wat ze doen, of er iemand is die ooit aan hen denkt, voor hen bidt of hun als een deel van hun leven ziet.
Tegen deze mensen—en tegen iedereen die zich eenzaam of onbeduidend voelt—zou ik willen zeggen: je plekje is misschien maar klein, maar het is wel een heilige plek. Hij die hemel en aarde gemaakt heeft en in zijn hand houdt, werkt in je en door je heen. ‘Hef je handen op’ en loof Hem.